Grote datacenters staan op land in grote, goed gekoelde ruimtes. Onder de naam project Natick heeft Microsoft twee jaar geleden een datacentrum naar de bodem van de zee laten zakken. Het cilindervormige drukvat is 12,2 meter lang en 2,8 meter in diameter en bevat 12 racks met 864 servers. Het datacentrum biedt 27,6 petabyte aan opslagruimte en werd onlangs opgevist vanuit 36 meter diepte voor de kust van Schotland.
Na het schoonmaken van de cilindervormige capsule heeft het onderzoeksteam luchtmonsters genomen voor onderzoek. Bij de start van het project waren de capsules gevuld met droge stikstof. Nu gaan ze analyseren hoe dit in de loop van de twee jaar is veranderd. Vervolgens is de gehele capsule getransporteerd naar een locatie waar de onderzoekers de eindkap los hebben gemaakt. Enkele samples zijn verwijderd voor onderzoek door Microsoft in Redmond.
Onder de samples zijn een handjevol kapotte servers en kabels. De onderzoekers denken dat deze helpen te begrijpen waarom servers onder water tot acht keer zo betrouwbaar blijken dan degene op het land. Waarschijnlijk komt de relatief lage temperatuur 36 meter onder de zeespiegel, de lage luchtvochtigheid in de capsule en de daaruit voortvloeiende lage corrosie van de componenten, wat een navenant positief effect heeft op het uitvalpercentage van de hardware.
Volgens Microsoft leeft de helft van de wereldbevolking in kuststreken, dus is het opzetten van een onderwaterdatacenter wellicht een mogelijkheid op plekken waar ze hard nodig zijn. Ook al kunnen de capsules niet tussentijds geopend worden, dankzij de bovenstaande voordelen is het uitvalpercentage slechts een achtste in vergelijking met conventionele datacenters op het land.
Bron: Microsoft