Pentium III Coppermine
In 2000 heeft Intel dankzij de Celeron Mendocino inmiddels voldoende ervaring opgedaan met processor met geïntegreerde L2-cache en deze kennis komt goed van pas bij de tweede generatie Pentium III met codenaam Coppermine. Het nieuwe 0.18 micron productieprocédé maakt het mogelijk om 256 kB L2-cache in de Pentium III chip te proppen. Het totaal aantal transistors van de chip stijgt op die manier 9.5 tot maar liefst 28 miljoen. Hoewel de Coppermine slechts half zoveel cache als de Katmai heeft, is deze toch in vrijwel alle gevallen sneller. Reden daarvoor is dat de L2-cache bij de Coppermine op volledige processorsnelheid werkt en via een 256-bit in plaats van 64-bit verbinding met de andere delen van de CPU kan communiceren. Een ander verschil is dat de Coppermine processors gebruik maken van een 133 MHz FSB. Vreemd genoeg had Intel zelf op het moment van de introductie van de Coppermine nog geen chipsets met officiële ondersteuning voor de 133 MHz bus beschikbaar. Je moest je dus wenden tot bijvoorbeeld de VIA Apollo Pro 133 chipset. Een bekend misverstand is dat de Coppermine al gebruik zou maken van koperen in plaats van aluminium verbindingen binnen de processor. Hoewel de naam dat doet vermoeden, was dat nog niet het geval.
Wat al eerder het geval was bij de Celeron, geldt nu ook voor de Pentium III: het verdwijnen van de losse cachechips, zorgt ervoor dat er geen noodzaak meer is voor een relatief dure cartridge-behuizing voor de processor. De Pentium III Coppermine wordt zodoende in eerste instantie nog uitgebracht in Slot 1 uitvoering, maar al snel maakt ook de Pentium III de overstap naar Socket 370. Slot 1 is nu officieel verleden tijd...
Niet lang na de introductie van de Coppermine processor, komt Intel ook met een nieuwe Celeron op basis van Coppermine technologie. Net als bij de vorige generatie Celerons is het verschil tussen de nieuwe budget processor en de Pentium III de aanwezigheid van minder L2-cache geheugen (slechts 128 kB) en langzamere frontsidebus van 66 MHz en later 100 MHz.
De Coppermine was overigens niet de laatste Pentium III: in 2001, alweer na de introductie van de volgende generatie processor, kwam Intel nog met een Pentium III gefabriceerd middels een 0.13 micron procédé en met 512 kB L2-cache. De nieuwe 44 miljoen transistors tellende Pentium III droeg de codenaam Tualatin was weer een stuk sneller dan de Coppermine, maar inmiddels richtte de markt zich alweer helemaal op de Pentium 4. De enige Tualatin Pentium III die we ooit bij Hardware.Info hebben gezien was het sample dat Intel ons bij de introductie toestuurde: daarna hebben we de processor nooit meer in Nederlandse computerwinkels mogen aanschouwen. De Tualatin is wel nog redelijk succesvol geweest als speciale server-variant van de Pentium III. Voor consumenten kwam er wel nog een Celeron op basis van de Tualatin core, beschikbaar in snelheden variëren van 1.2 tot 1.4 GHz. Pentium III's en Celerons op met Tualatin core zijn te herkennen aan de heatspreader op de processor.
De eerste Pentium III's maakten net als de Pentium II gebruik van de Slot 1 connector. Vanaf de Coppermine core, kwamen Pentium III's echter ook als Socket 370 op de markt.