Hubs en switches
Om die reden werd vanaf halverwege de jaren ‘80 geëxperimenteerd met het laten lopen van ethernetverkeer via koperen unshielded twisted pair (UTP) kabels, zoals op dat moment al gebruikt voor telefoons. De eerste variant (StarLAN) was weinig succesvol, maar de experimenten leidden uiteindelijk tot de 10BaseT ethernetstandaard, de eerste die gebruik maakte van de RJ45 stekkers, zoals we die tot op de dag van vandaag gebruiken.
Bij ethernet via UTP zijn alle verbindingen point-to-point, er zitten dus niet langer meer dan twee apparaten op één kabel. Alle kabels worden in wat men een ster-architectuur noemt geleid naar een centraal punt. De centrale verdeelkastjes waar de de UTP-kabels van verschillende computers bij elkaar komen waren in eerste instantie weinig slim: deze zogenaamde hubs kopieerden simpelweg al het inkomende verkeer op alle poorten, behalve de inkomende poort, zodat nog steeds alle apparaten al het netwerkverkeer voor hun kiezen krijgen.
In 1989 kwam de eerste ethernet switch op de markt. Deze kastjes onthouden welke MAC-adressen zijn verbonden met de verschillende poorten. Een switch stuurt binnenkomend netwerkverkeer alleen door naar de poort waarop het geadresseerde apparaat zit aangesloten. Switches hebben ervoor gezorgd dat ethernet netwerken een stuk sneller zijn geworden, omdat verschillende apparaten nu gelijktijdig met elkaar kunnen communiceren. Begin deze eeuw verdween het prijsverschil tussen hubs en switches, met als gevolg dat je ook als consument inmiddels (bijna) geen hub meer kunt kopen.
{PHOTO|L44529-2}
Switches sturen dataverkeer alleen door op de poort waaraan de ontvanger zit aangesloten.