AMD in laptops: van Fusion tot Ryzen
Waar de CES in 2020 het toneel vormde voor de veelbelovende Ryzen 4000-processors voor laptops, kondigde AMD op dezelfde beurs in 2011 zijn eerste apu aan. Al sinds de overname van gpu-ontwerper ATI in 2006 sprak AMD over de mogelijkheid om een processor en videokaart samen te voegen in één chip, waarvoor het de toepasselijke naam Fusion had bedacht.
Toch was het juist aartsrivaal Intel dat de eerste processor met een geïntegreerde gpu introduceerde, namelijk eerste generatie socket 1156-processors in 2010. Daarbij ging het echter nog om twee losse chips op één printplaat – pas bij de Sandy Bridge-generatie van een jaar later zou Intel beide typen rekeneenheden in één die combineren, waardoor je zou kunnen stellen dat AMD en Intel die mijlpaal uiteindelijk tegelijkertijd bereikten.
Bij de AMD Fusion-processors zaten de processor en videochip voor het eerst in één die.
Eerste Fusions moesten Atom-killer worden
Op dat moment had AMD een marktaandeel van ongeveer 12 procent als het om laptop-cpu’s ging, maar AMD was vastberaden om zijn rol in die markt te vergroten met onmiskenbaar krachtigere geïntegreerde graphics als troef. De eerste Fusion-chips werden gericht op goedkope laptops en compacte netbooks, laptops met een schermdiagonaal van een inch of tien die sinds 2007 sterk in opkomst kwamen. Onder de overkoepelende codenaam Brazos kwam AMD met twee reeksen processors, namelijk Ontario met een tdp van 9 watt en Zacate met een tdp van 18 watt.
Kloppend hart van beide series was de volledig herontworpen Bobcat-core, die gelijktijdig met de Bulldozer-core werd ontwikkeld, maar vooral was gericht op efficiëntie en een beperkte kostprijs. Bobcat was bedoeld als tegenhanger voor Intels Atom-cores en had dan ook een relatief simpele opbouw, met twee floating-point units, twee integer units en twee load/store-units. Dit in tegenstelling tot de meer op high-performance doeleinden gerichte Bulldozer-core, die het roemruchte trucje bevatte om de floating point units tussen twee kernen te delen. Ingewikkelde instructiesets als AVX werden door Bobcat niet ondersteund, maar een groot voordeel was in theorie wel dat Bobcat instructies out-of-order kon verwerken. Die functionaliteit kwam pas in 2013 naar Intels Atom-cores.
In Ontario en Zacate zaten steeds twee van deze Bobcat-cores en een DirectX 11-geschikte videochip, die over 80 streamprocessors beschikte en bovendien hardwarematig h.264-video’s kon decoderen. De Atoms uit die tijd konden een YouTube-filmpje in hd-kwaliteit uitsluitend als een diavoorstelling weergeven. Van zowel Ontario (C-serie) als Zacate (E-serie) kwamen twee varianten op de markt, steeds met één of twee cpu-cores ingeschakeld. De klokfrequenties waren relatief laag: de dual-core C-50 werkte op 1,0 GHz, de meest luxe E-350 op 1,6 GHz.
Uit onze eerste tests bleek dat zelfs de zuinige AMD Fusion C-50 in staat was om de courante Atoms te beconcurreren. De pure processorprestaties waren van gelijk niveau, terwijl de geïntegreerde gpu tot wel twaalf keer sneller was dan wat Intel via zijn chipset bood. Kortom, een prima product. Helaas voor AMD stortte de netbookmarkt vanaf 2010 als een kaartenhuis in elkaar, dankzij de komst van de Apple iPad en andere tablets.
Net toen AMD een Atom-alternatief had, maakte de tablet een einde aan de populariteit van netbooks, zoals deze Asus Eee PC.